Het paddenstoelenseizoen is volop aan de gang. Soms kom je
tijdens een wandeling mensen tegen met aan hun arm een mandje waar zorgvuldig
een schone theedoek overheen is gedrapeerd. Ze kijken meestal nét de andere
kant uit om een begroeting te vermijden en haasten zich steels verder. We
hebben het al vaker gemerkt: je paddenstoelenvindplaats deel je niet. Die houd
je voor jezelf en je naasten. Jaren geleden, toen ik bij een etentje, naïef als
ik was, trots vertelde dat de parasolzwammen in het gerecht gewoon bij ons
langs de weg groeiden, legde men de wijsvinger tegen de lippen en siste
Mathilde dat je nooit, maar dan ook nooit je vindplaats onthult. Je eigen
paddenstoelenplek moet je koesteren. Dus voortaan zwegen wij en lieten de parasolzwam
voor wat hij was, zo lekker was hij nu ook weer niet.
We eten wel eens een kip uit de oven bij B(r)oer en ik trof
daar in de saus zwarte sliertjes. Wat was dat voor griezeligs? Moest je die
opeten? Er werd licht meewarig geglimlacht. Het betrof hier één van de
smakelijkste paddenstoelen van Frankrijk, de chanterelle. Niet te verwarren met
onze cantharel, want die is helemaal goudgeel en heet hier Girolle. De Chanterelle
heet in het Nederlands ‘Hoorn van overvloed.’ Of misschien ook niet, in de paddenstoelennaamgeving
is de laatste jaren veel gewijzigd. Desalniettemin,
prachtige naam. Toen ik er voorzichtig van proefde moest ik toegeven: zeer
smakelijk. De daaropvolgende uren hield ik nauwlettend de situatie in mijn ingewanden in de gaten maar behalve misschien wat extra boertjes gebeurde er niets
alarmerends. En de volgende ochtend werd ik ook net als altijd weer wakker.
We waren dan ook zeer vereerd toen we door nicht R. en haar
vriend P. werden uitgenodigd op een zondagmorgen paddenstoelen te gaan plukken
op de Geheime Plek van P. Compleet met mandje (te klein, vond P. maar je wilt ook
niet gulzig overkomen, natuurlijk), speciaal paddenstoelenmesje, laarzen en
regenkleding gingen we op pad. Het was uitstekend paddenstoelenweer, zacht,
stormachtig en het regende pijpenstelen. Heerlijk zo, struinen door het bos! We
reden eerst tijd met de auto door het woud en plotseling stonden we stil. We waren er. Na
een korte instructie werden we erop uit gestuurd Chanterelles te vinden. De te
kleine lieten we staan. We ontwikkelden al snel het juiste oog voor deze toch
vrij onopvallende paddenstoeltjes en de mandjes vulden zich. We zagen ook wel
andere paddenstoelensoorten maar we hielden ons bij de veilige chanterelles. In
onze jacht drongen we steeds dieper het woud in. Het had iets oerwoudachtigs,
oud, niet onderhouden, een rijke vegetatie, prachtig.
Na een uur hadden we genoeg, en passant vonden we ook nog
wat eekhoorntjesbrood en vervolgens gingen we weer naar huis. Een deel van de
oogst aten we met de familie direct op, gebakken met stukjes kalkoenfilet,
flink wat knoflook en zure room. Er werden grote plakken gebakken aardappel bij
geserveerd. Zó lekker! De avond daarop maakte ik er een overheerlijke omelet
mee en de rest is gedroogd in de dehydrator.
Vandaag dronk ik koffie bij Mathilde. Ze vertelde dat ze gisteren in het bos geweest was, met zoon en schoondochter en een vriend uit het dorp. Ze hadden bijna niks gevonden. ‘Waar?’ vroeg ik achteloos. Ze vertelde het me. Het woud is groot, maar ik wist waar ze had gezocht. De werkster die even was aangeschoven voor een bakje koffie was ook wezen zoeken. ‘Niks, drie kleine cèpes.’ Even streden de waarheid en ‘m verzwijgen om het hardst. Toen zei ik dat wij er met P. waren geweest. Oh, P! Die had zoveel verstand van paddenstoelen! Hij ging ook altijd diep het bos in, vond Mathilde. Zij zocht dichter bij de weg, lees: ze speurden al rijdend in hun auto vanuit het open raampje de bosrand af. Mijn romantische idee van ‘iedere Fransman zijn eigen plukplek’ verdampte daar in het stralende herfstzonlicht.
Het is jammer, maar niet anders: met zoveel
kapers op de kust en maar een beperkt aantal bossen