donderdag 18 december 2014

Kwijt II


2014 was voor ons een gedenkwaardig jaar. In januari werden we grootouders, een toepasselijke naam voor een mooie gebeurtenis. Met de geboorte van Eefje hebben Hoofd Voortplanting en ik ons stempeltje op de geschiedenis gezet en dat is een mooi en geruststellend gevoel.

Daarnaast verscheen mijn eerste roman, 'Zeven dagen in juli'. Een echt boek, dat door jullie als lezers gewaardeerd wordt. En daar ben ik heel blij mee, ook met degenen die de moeite namen een recensie te schrijven op dizzie.nl en bol.com en/of mij zelf vertelden wat ze ervan vonden. De reacties waren dermate stimulerend dat ik doorga met schrijven. In 2015 komt 'Wat waar is' (werktitel) uit en ik ben bezig met twee andere boeken. De beer is los!

Als dank voor jullie als kopers van mijn boek en lezers van mijn columns en blogs, bied ik jullie dit verhaal aan, een 'Zielig Verhaal,' geschreven in opdracht voor de Smouzenglossy, maar hier wat algemener gemaakt. Ik hoop dat jullie in 2015 nog steeds van mijn schrijfsels genieten!

Hele fijne dagen & een mooi, gezond en inspirerend 2015 gewenst!


KWIJT II


Het schemerde al toen Marc en Josine de oprit van het vakantiehuis aan de Côte Opale op reden. In het licht van de ondergaande zon stond het huis onverzettelijk en bijna streng op de klif. Er stonden wat lage struiken en langs de omheinde tuin hier en daar een krom, met de heersende wind meegegroeid boompje.  Voordat Josine het achterportier opende deed ze het hek waar ze net doorheen gereden waren weer dicht. De honden sprongen enthousiast naar buiten, blij dat de lange rit ten einde was. Het was niet de eerste keer dat ze hier waren en het leek alsof ze hun omgeving herkenden. Belle wist tenminste precies waar het modderige vijvertje was, ze rende er direct heen om te drinken. Coco trippelde op de haar kenmerkende manier achter haar aan, haar pootjes behoedzaam neerzettend in de her en der opgewaaide plakken sneeuw. Boven de zee pakten zich donkere wolken samen, de zon was nu echt weg.

‘Kom,’ zei Marc, ’we gaan naar binnen, het gaat straks vast sneeuwen.’ Josine huiverde in haar warme winterjas. Ze haalde de huissleutels uit haar jaszak en opende de voordeur. Binnen was het warm, de eigenaar had de cv tijdig aan gezet. Naast de open haard in de salon waren houtblokken opgestapeld. In de keuken lag naast een fles wijn een briefje op tafel. Josine pakte het op en las de vriendelijke welkomstwoorden. Ze voelde zich meteen weer thuis, net als de vorige keren dat ze hier geweest waren, meestal in het voor- of naseizoen. Dit was de eerste keer dat ze hier de Kerstdagen gingen doorbrengen, ver weg van alles en iedereen, met z’n tweeën en de honden. Even helemaal niets aan hun hoofd, er was in het huis geen internet en de TV vertoonde alleen Franse zenders. Natuurlijk hadden ze wel een laptop vol films en een krat boeken bij zich en Josine had haar breiwerk meegenomen – ze zouden zich zeker niet vervelen, deze twee weken!

Marc was al begonnen hun spullen uit de auto te halen en Josine liep ook heen en weer, al snel stond alles in de gang. De honden waren ook alweer binnen, zodra ze de emmer waarin hun voer zat hadden gezien meenden ze ook te weten dat het etenstijd was. Josine pakte de voerbakken uit de kast en vulde ze. Ondertussen legde ze een oud dekbed neer in de niet meer gebruikte open haard in de keuken waar de honden sliepen. Ze spreidde er nog een warme, oude deken overheen.
Marc had de koffers allemaal al naar boven gebracht. Ze maakten samen het grote bed op en Josine deed alvast één bedlampje aan. Het warme schijnsel verlichtte de ruime, sfeervolle kamer. Ze had nu al zin om naar bed te gaan.’
‘Wat gaan we straks eten?’ Marc had heel andere gedachten.
‘Pasta, of kaasfondue, wat je wilt’ zei Josine. ‘Maar het is net vijf uur, we gaan eerst lekker borrelen.’ Ze waren onderweg bij een super gestopt om de eerste dagen geheel zelfvoorzienend te kunnen zijn en natuurlijk hadden ze een heleboel lekkere dingen gekocht. Waren de Franse supermarkten altijd al een en al overdaad, met de Kerst pakten ze helemaal uit. Ze hadden een hele kar vol boodschappen gedaan.

In de salon stond een kunstkerstboompje, met lichtjes en wat slordig opgehangen zilveren ballen.  Josine verbaasde zich altijd over de in haar ogen smakeloze manier waarop de Fransen hun kerstversieringen aanbrachten. In de dorpen hingen kerstbomen onverschillig vastgelegd aan lantarenpalen, waren ze volgehangen met in goud- en zilverpapier verpakte ‘cadeaus’, hingen kerstmannen tot diep in maart aan dakgoten en als er straatverlichting was schitterde die je fel en veelkleurig tegemoet met flikkerende lampjes. Maar evengoed lief dat de eigenaar van het huis er aan gedacht had een boompje voor hen neer te zetten. Josine had zelf wel wat versiering meegebracht, daar kon ze het huis nog verder mee aankleden. Maar dan kwam nog wel.

Morgen wat wandelen over de klif, afdalen naar het dorp, koffie drinken in de lokale Bar-Tabac, allemaal simpele genoegens waar je je toch enorm op kon verheugen. Josine schonk zichzelf een glas rode wijn in en sneed een half stokbrood in stukjes voor de eendenpaté. Het leven was geweldig!

De volgende ochtend stonden ze laat op. De honden begroetten hen alsof ze elkaar weken niet gezien hadden, de jongste, Coco, nog maar net acht maanden, wilde maar niet afleren tegen ze op te springen. Steeds maar weer duwde Josine haar naar beneden, ondertussen ‘laag’ roepend. Maar dan keek het dier haar met haar aanbiddelijke bruine ogen zo stil verwijtend aan dat ze haar dan toch nog maar een extra knuffel gaf. Ze woelde door hun bruinrode vachten, ze had besloten ze voor de winter niet te laten plukken dan hadden ze het niet koud. Daardoor hadden ze nu wel véél haar, maar dat vonden zowel Marc als zij ook wel het leukste aan dit ras, de Hollandse Smous. Ze voerde de honden en liet ze naar buiten om hun behoefte te doen. Ze konden niet uit de tuin, dat was één van de praktische redenen waarom ze hier steeds weer naartoe gingen. Daar kwamen de weidsheid van de kliffen en het bos landinwaarts nog bij: welke kant je ook uitliep, het was allemaal even mooi.
Het had gesneeuwd maar niet zoveel als ze gehoopt had. Het leek zelfs een beetje te dooien, want over het klif hing nevel. Na het ontbijt trokken ze warme kleren en winterlaarzen aan. Marc pakte de riemen en maakte ze vast, ze gingen naar het dorp, een wandeling van een klein half uur als ze het pad langs de kliffen namen.  Ze moesten goed opletten, want op sommige plaatsen op het pad dat naar beneden liep lagen maagdelijke plakkaten sneeuw. Je kon zo niet zien hoe het pad daar onder was. Ze hadden allebei een hond vast en Josine gleed een keer uit omdat Coco zo trok. Ze gaf een scherpe ruk aan de lijn:
‘Hou nou eens op met dat trekken, ik breek zo m’n benen!’
‘Misschien kunnen we ze beter loslaten,’ zei Marc. ‘Ze vinden hun weg wel.’ Hij keek onzeker om zich heen, bedacht dat ze misschien toch beter over de klif hadden kunnen gaan.
‘Nee,’ zei Josine. Ze had visioenen van van de klif afglijdende hondjes. Diep onder hen woelde de zee om de rotsen, wit schuim spatte hoog op. Als je daar in terechtkwam overleefde je het niet.
‘We zijn er zo, even doorzetten.’ Op een paar plaatsen stond een niet al te stevig aandoend hek langs het pad. De honden leken nu behoedzamer, Belle keek zelfs steeds achterom naar Marc terwijl ze probleemloos het pad volgde.
‘Terug gaan we gewoon bovenlangs hoor,’ zei Marc, toen ze eenmaal beneden waren en het pad weer vlak werd. Hier mochten de honden wel even los, hier was geen gevaar. Beide honden stoven achter elkaar aan de nevel in. Verder landinwaarts klonken schoten.

‘Ze zijn weer aan het jagen,’ zei Marc. Ze waren altijd aan het jagen, die Fransen, dacht Josine kregelig. Ze had het er niet op, haar honden konden gemakkelijk aangezien worden voor klein wild, zeker in die mist.
‘Coco! Belle!’ ze riep zo hard ze kon. Er gebeurde niets. Ze riep nogmaals en liep in de richting waarin de honden verdwenen waren, Marc volgde haar.
Plotseling stoof er op een paar passen afstand een ree langs hen, de neusvleugels wijd geopend, de ogen en bek opengesperd in blinde paniek. Ze was aangeschoten, ze verloor bloed.  Coco en Belle zaten haar bijna op de hielen. Binnen een paar seconden waren ze voorbij,  heuvelopwaarts,  Marc en Josine verbluft achterlatend. Beiden schreeuwden ze de namen van de honden. Maar de mist had zich achter hen gesloten en het was doodstil op de klif.

Ze liepen zo snel ze konden de heuvel op.  Het werd snel mistiger nu ze weer omhoog moesten, ze konden maar net het pad zien. Het was essentieel het pad te volgen, anders konden ze zomaar verdwalen. Josine begon geluidloos te huilen, ze werd zo bang in die mist en waar waren haar honden? Het schieten was opgehouden, de jagers konden blijkbaar het wild niet meer zien.
‘Die klotejagers,’ Marc zei niets, zijn mond was een rechte, boze streep. Plotseling hield hij stil en stopte ook Josine door een arm uit te steken.
‘Pas op!’ Ze waren aan de rand van het klif. Nog een paar stappen verder en ze waren er af gelopen.  Josine raakte nu helemaal in paniek.
‘Ik wil weg , waar zijn we in godsnaam?’ Marc probeerde haar te kalmeren, maar hij hapte zelf ook naar adem. De mist kolkte over de rand van het klif naar boven, met lange, golvende vingers.

‘We volgen het pad terug,’ zei Marc. ‘Ergens moeten we een splitsing hebben gemist.’
Ze liepen voetje voor voetje terug en na wat wel een kwartier leek maar waarschijnlijk vijf minuten was vonden ze inderdaad een kruising. Na enig overleg besloten ze rechtsaf te gaan. Ondertussen bleven ze de honden roepen, fluiten, in hun handen klappen….Voor alles was het nu belangrijk het huis terug te vinden. Van daaruit konden ze meer ondernemen. Josine probeerde er niet aan te denken hoe de honden achter de ree aan over de rand van de klif gestort waren, maar ze was een beelddenker en ze kreeg het niet uit haar hoofd.
Het begon te waaien en de mist werd dunner. Eindelijk doemde het huis op de klif uit de mist op.
‘Coco! Belle!’ Josine hoopte zo dat ze voor het hek zouden zitten, wachtend op hun baasjes.
‘Ik zie niks.’ Marc opende het hek en vervolgens de voordeur. Wat was het stil in huis, zonder de honden.
‘Eerst maar even koffie. Dan ga ik straks wel even met de auto naar het dorp, rondvragen. Ze zijn gechipt, als iemand ze gevonden heeft  kunnen ze ons vinden. ’ Er klonk enige hoop in zijn stem. Maar Josine dacht daar heel anders over. Zulke leuke honden, en dan nog teven ook, wie ze vond zou ze zeker houden en er eindeloos nestjes mee gaan fokken.
‘We zijn ze kwijt,’ zei ze. Ze huilde alweer. Hoe had dit allemaal zo vreselijk verkeerd kunnen gaan?
Toen de koffie op was stapte Marc in de auto en reed naar het dorp. Josine bleef achter en trok haar jas en winterlaarzen weer aan: het was lichter geworden en ze wilde toch gaan zoeken. Een uur lang liep ze rond en riep zo vaak tot haar stem het begaf. Toen ging ze terug naar het huis. Marc had ook nog geen nieuws. Ze zaten tegenover elkaar aan de keukentafel en kwamen tot niets.

Pas toen het al begon te schemeren bedacht Josine dat ze nog helemaal niets gegeten hadden sinds het ontbijt. Op dat moment werd er op de deur geklopt.
Toen Josine open deed stoven er twee wild enthousiaste honden naar binnen, sprongen tegen haar en Marc omhoog. In het tegenlicht zag ze een oudere man. Hij glimlachte en vertelde dat hij de honden gevonden had in het bos, tenminste, dat kon ze tussen het geblaf van Coco en Belle door begrijpen. Hij zei nog een heleboel maar daar werd ze geen wijs uit. Ze kon de man wel omhelzen. Maar nog voordat ze hem iets hadden kunnen aanbieden schudde hij hen de hand en vertrok. Zijn auto met aanhangertje stond op de oprit. Hij stak nog even zijn hand op voor hij instapte.

Toen hij de auto draaide zag ze boven de laadbak twee poten uitsteken, de elegante hoefjes wezen naar de lucht. De kop van de ree hing half over de achterkant heen, haar hals zwaar gehavend. Een van de honden likte haar hand. Ze trok hem snel terug.