Een nadeel van het enigszins zelfvoorzienend leven is dat je
steeds wordt geconfronteerd met eindes. Op
enig moment is iets op. Het juiste tijdstip om de bonen te rooien of de
aardbeienplanten op de composthoop te gooien zijn beslissingen die nog niet
direct hoofdbrekens kosten. Anders wordt het als het om levende have gaat.
Al jaren hebben we legkippen, eerst wat mengelmoezerige
rasjes, van kriel naar steeds groter, met haan dus ook kuikens en daar begon
het: wat te doen met de haantjes? Die beslissing werd pas echt urgent wanneer
de schattige kuikens echt volwassen hanen geworden waren en het hok te klein.
Sommige mensen doen slinkse dingen als hun hanen in een doos stoppen en dan ergens in
de schemering op een braakliggend terrein loslaten. Ik zal eerlijk zeggen: dat
is erg verleidelijk. Maar ook weer een beetje laf. Als je zelfvoorzienend bent
moet je ook je eigen hanen slachten. Helemaal zelf gefokt, vlees van oorsprong,
bij de bron, noem het maar. Nu ben ik, als boerenkleindochter, wat minder
gevoelig aangelegd waar het kippen betreft maar dat wil niet zeggen dat ik het
ook doe, die kop eraf. Ik weet wel héél goed Hoofd Kippenvel daarover aan zijn
kop te zeuren. Dus die heeft wel eens zo’n haantje geslacht. Ook parelhoenders,
trouwens, voor ik het vergeet. Dat zijn beesten, daar krijg je echt
helemáál geen band mee, dus dat is gemakkelijker. Maar om nou te zeggen dat het
z’n hobby werd, dat slachten, nee. ’s Winters mogen zijn kippen los en dan waren we
stiekem blij als er één gepakt werd door een vos of een bunzing.
Een paar jaar geleden kregen we Echte legkippen. Oranje
leghorns, hartstikke mak, je kon er met vier tegelijk onder je armen lopen, ze
vonden alles prima. En ze legden alle vijf elke dag een ei, dus we kwamen om in
de eieren. Nu is het zo dat het bij kippen opeens ‘op’ is. Dus na twee jaar was
het met dat leggen van de ene op de andere dag afgelopen. Ze bleven natuurlijk
wel eten, legmeel, graan, keukenafval.
Er kwamen drie jonge, fraaie maar behoorlijk schuwe Rhode
Island Reds. Twee ervan gingen leggen, de derde niet en zou dat ook nooit meer
gaan doen, zei een kippenkenner. De niet leggers werden gescheiden van de
leggers en wekelijks meldde Hoofd Kippenvel dat hij een natuurmens die alles weet van kippen slachten zou bellen
voor een afspraak. Ondertussen bouwde hij een verplaatsbaar rennetje voor ze op
het gras.
Op een avondje Klootschieten trof hij de natuurmens. Een
paar biertjes verder was de afspraak gemaakt: maandag om 10 uur ging het
gebeuren. Hoofd Kippenvel sliep er slecht van, dat kon ik wel merken. Tegen tienen verdween hij schielijk maar kwam een uurtje later helemaal
opgelucht terug met in een emmertje water de schamele restanten van één kip.
Die zwarte die niet wou leggen. Net genoeg om een bouillonnetje van te trekken.
Mijn vraag, wat er met die nietleghorns ging gebeuren, wimpelde hij af onder
wat gemompel van ‘beste kippen’ en ‘gehecht aan’. Ik verdenk hem ervan dat hij
ze namen heeft gegeven. En dan kun je eigenlijk niks meer beginnen.
Vanmiddag heb ik ze de restanten van ons avondmaal van
gisteren gebracht. Ze waren er heel blij mee. Dus toe maar. Ik heb geen slecht
gevoel over kliekjes, Hoofd Haan mag straks in het najaar weer blij met zijn dames onder de arm lopen. En die soep,
die wordt natuurlijk heerlijk!