We vlogen
naar Olbia aan de noordkant van Sardinië, het vliegtuig was flink vertraagd
maar we landden nog net bij licht: we zagen rotsige kusten, eilandjes waar
witte bootjes omheen cirkelden, een zee in vijftig tinten azuurblauw.
De dagen
daarna toerden we langs slingerende wegen, bekeken we enkele Nuraghi,
prehistorische restanten van het volk dat op het eiland leefde en waarvan
niemand precies weet waar het vandaan kwam. Er waren er veel en ieder dorp dat
van die overblijfselen bezit probeert er een toeristisch slaatje uit te slaan:
talloze bordjes beloofden ons archeologische musea, maar als we er al in
slaagden de gebouwen waar ze gehuisvest zouden moeten zijn te vinden, troffen
we gesloten deuren. In Torralba kon ik
door het raam kijken en zag ik een modern vormgegeven lege balie met twee
verlaten stoelen erachter, wat ongeopende post achter de ingang. In Bonorva was een Sardijnse zo behulpzaam voor ons uit
te rijden naar het Museo Archeologico. Nadat we haar hadden uitgezwaaid vonden
we in het portaal alleen een doos oude beschimmelde folders, in het Duits.
Onze reis
voerde ons ook naar Cagliari, de zuidelijke havenstad, die me in allerlei
opzichten deed denken aan Barcelona. Hoge gebouwen, steile, smalle straatjes en
een B&B in het levendig middelpunt. Als we de auto wilden parkeren schoten
behulpzame zwarte jongens op ons af, wezen ons een lege plek en haalden een
parkeerkaartje, waar ze zelf dan een halve euro aan verdienden. Nadat me dat
eerst ergerde begon ik deze werkwijze later wel te waarderen. Ze deden
tenminste iets voor hun geld en bedelden niet. We zagen dat ook veel Sardijnen
van hun diensten gebruik maakten.
’s Ochtends ontbeten we in een zaakje dat
volstond met de heerlijkste taarten en gebakjes, maar in tegenstelling tot onze
eerste B&B, een Agriturismo bij Arzachena, kregen we hier alleen een mand
broodjes met jam in kartonnen bekertjes.
We aten de drie avonden dat we er waren heerlijk en vooral veel in drie
verschillende restaurants. Hoe precies de volgorde van de antipasti’s en tweede
gangen over de maaltijd verdeeld was bleek iedere keer weer een verrassing.
Maar het eten was vers en puur en het
werd met trots en élégance geserveerd.
In Cagliari
is wel een museum dat open is, maar uiteindelijk zijn we daar niet aan toe
gekomen. Er is ook een lift naar het uitzichtpunt boven de stad, maar die was,
zoals een versleten papier liet lezen, tijdelijk buiten bedrijf. En toen we er
dan maar naartoe gelopen waren was het hele plein afgesloten wegens onderhoud.
Dat zijn van die dingen die je overkomen als je in het voorseizoen op vakantie
gaat.
Onze laatste
bestemming was Alghero aan de oostkust, waar we via een schitterende weg heen
reden. Wat is er leuker dan over niet de
meest voor de hand liggende wegen te rijden en koffie te drinken in het lokale
café, te midden van door elkaar pratende mannetjes die samen grote flessen bier
delen en op die manier honderd worden. Twee slokjes espresso en verder ging het
weer.
Onze B&B
aan zee lag in Fertilia, een merkwaardig communistisch aandoend voorstadje.
Later las ik dat het door Mussolini gesticht is als landbouwgemeenschap, om
mensen die aan de omringende droog te leggen moerassen werkten te huisvesten. Een
deel van de woonkazernes staat leeg, in een straat met aan weerszijden arcades zijn
diverse winkels en eetgelegenheden gevestigd maar echt gezellig ziet het er
niet uit.
Vanuit onze
luxe kamer met balkon en uitzicht over zee waagden we ons de eerste avond aan
het in die arcade gevestigde restaurant Acquaria, op loopafstand. Het bleek er
geweldig, aardige mensen en van de eigenaar mochten we niet weg voordat we een
glaasje Limoncello hadden gedronken.
Alghero is
een leuk, toeristisch stadje. Onderweg in een dorp, met de bedoeling iets te
drinken te kopen, vonden we in een winkel de in de reisgids geroemde
handwerkkunst: op een speciale manier geweven kleedjes. Voor een paar euro was zo’n
kleedje van ons en ben ik er in geslaagd die er nog bij te proppen, in de
handbagagekoffer.
Tja, wat
verder? De Costa Smeralda, één van de meest mondaine kusten van Europa maar
stijlvol en mooi bebouwd , de vele stranden, soms met hagelwit, soms met
gemberkleurig zand, de vreemd verstopte Nuraghi’s, de bij tijd en wijle
onaangenaam waaiende mistral, de knalblauwe luchten, de bloeiende oleanders, de
bonte kraaien, flamingo’s en bijeneters, het nagenoeg ontbreken van grote
roofvogels, de grote schaapskuddes die soms een heel stuk over de weg moesten, de
praktische, bijna Spartaanse huizenbouw die mooi wordt door de bonte kleuren
waarin de huizen gepleisterd zijn, de prachtig begroeide bergen en heuvels, de
parkeerplaatsen die gebruikt worden om afval te dumpen, het heerlijke, rijpe
fruit en het enorme voedselaanbod in de overdekte markt van Caglieri, de
heerlijke Cannonau en natuurlijk het goddelijke ijs. Een eiland waar de moderne
welvaart de kleinschaligheid niet heeft verdrongen, waar de kleine schrale
akkers bewerkt worden door boeren en hulpen met kleine tractoren maar die
kennelijk genoeg opleveren om niet aan schaalvergroting te hoeven denken. Waar
de mensen een gelukkige, ontspannen indruk maken en waar je dus met gemak
honderd kunt worden. We kunnen er ons na ons bezoek iets bij voorstellen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten