Ik zit op de bank tv te kijken en dan gebeurt het. Vanuit
een ooghoek zie ik iets bewegen. Het wordt snel groter, ik hoor het nu ook, het
rent dwars de kamer door, van de ene hoek naar de andere. Ik heb al uit puur
instinct m’n benen opgetrokken. Het duurt even voor ik zeker weet dat het weg
is. Zich weer verstopt heeft op een plek waarvan je hoopt dat het er zal
blijven. Voorgoed.
Ik heb er eens één met trillende handen en ingehouden adem
gevangen in een jampot en ‘m op tafel gezet om naar te kijken. Dan werd hij
vast minder eng. Maar nee. Mijn oerinstinct zei me het beest te vermoorden. Dat
deed ik dan weer net niet, ik kiepte het potje achter in de tuin om en rende
hard weg, zonder achterom te kijken.
En toch trad er in de jaren die volgden gewenning op. Zeker
is, dat ze er altijd zijn, of jij ze nu wel of niet wilt zien. En behalve hun
afzichtelijke uiterlijk hebben ze wel iets dat onze waardering kan verdienen:
ze vangen insecten die wij hinderlijk vinden: (steek)vliegen en muggen. Je kunt
in de weer met vliegenmepper en plakstrips, of nog veel kwalijker middelen, maar
zo’n eigen terminator is natuurlijk wel top.
Het begon ermee dat ik op sommige plekken de webben liet
hangen. Behalve dat het vaak onvoorstelbaar mooie objecten zijn, zitten ze je
doorgaans ook helemaal niet in de weg, Onder een kast, in de tuin, in een hoek van
het plafond, plekken waar je er eigenlijk geen last van hebt. Het vereist omdenken én tijd, maar op een dag
is het dan zover: je realiseert je dat je die primitieve moordlust waar het deze
achtpotige griezels betreft voorbij bent en dat het fascinerende schepsels
zijn. Bondgenoten in de strijd tegen echt lastige steekbeesten. Én dat deze
vriend(inn)en een hoop van hun afschrikwekkende uiterlijk verliezen als we ze
een naam geven.
En zo kwam het dat Arabella, de kelderspin die zich eind
januari vestigde tussen de chaudière en het raamkozijn in, mocht blijven. Ze
had een klein web geweven tussen haar schuilplaats en de vitrage van het raam.
Als we in de buurt kwamen schoot ze schielijk haar hol in en kwam ze er
voorlopig niet uit. We vroegen ons af wat ze at, zo in de winter. Veel kon het
niet zijn. Tijdens het confinement verbleven we acht weken in Nederland en bij
terugkeer in Normandië was Arabella er nog steeds, onveranderd. Wel had ze haar web
flink uitgebreid en hing er een met zijde gesponnen zakje met slachtoffers in.
In de weken die volgden raakte Arabella aan ons gewend en
schoot ze niet bij iedere beweging in de stress. Op een ochtend hing er een
prachtig glanzend wit eivormig bouwsel en wij dachten: ‘ze krijgt baby’s!’ Maar
nee, een paar dagen later waren er gaatjes in het ei te zien en bleek ook dit
spinsel een voorraadkast.
Inmiddels maakt Arabella dus al zeker een half jaar gebruik
van haar hoekje in onze keuken. Haar onbewegelijkheid zorgt ervoor dat ze het
maanden kan uithouden op weinig voedsel. Haar leven lijkt ons uiterst saai. Zo
nu een dan een vlieg vangen moet wel een hoogtepunt zijn. ’s Nachts bouwt ze
verder aan haar web, dat nu de hele onderkant van de vitrage beslaat. Tot onze
verbazing heeft ze er, om er gemakkelijk
bij te kunnen, een poort in de franje geweven. Denk eens in, de sublieme gedachtegang
die de speldenknop hersens van het dier gevolgd moet hebben om dit voor elkaar
te krijgen. Geen haar op mijn hoofd die er nu nog aan denkt om dit fraaie
bouwsel te vernietigen.
Inmiddels is er in de gang boven de kapstok een meneer
neergestreken. Zijn naam is Maurice. Wij laten de keukendeur openstaan en hopen
op fysiek contact. Zeker is dat Arabella’s poort voor hem openstaat. Hoe
Maurice het er daarna van af gaat brengen hangt van zijn snelheid af, maar voor
het einde van de zomer verheugen we ons op een pluizenbol vol nakomelingen. Zo
schattig.
Jij liever dan ik.....brrrrrrr
BeantwoordenVerwijderenMaar het verhaal was smullen :-)
Liefs,
Marion
Zo leuke tekst dat je Schrijft! Prachtig!
BeantwoordenVerwijderenDank je wel en een fijne vakantie gewenst!
Verwijderen