woensdag 3 juni 2020

Arabella




Ik zit op de bank tv te kijken en dan gebeurt het. Vanuit een ooghoek zie ik iets bewegen. Het wordt snel groter, ik hoor het nu ook, het rent dwars de kamer door, van de ene hoek naar de andere. Ik heb al uit puur instinct m’n benen opgetrokken. Het duurt even voor ik zeker weet dat het weg is. Zich weer verstopt heeft op een plek waarvan je hoopt dat het er zal blijven. Voorgoed.

Ik heb er eens één met trillende handen en ingehouden adem gevangen in een jampot en ‘m op tafel gezet om naar te kijken. Dan werd hij vast minder eng. Maar nee. Mijn oerinstinct zei me het beest te vermoorden. Dat deed ik dan weer net niet, ik kiepte het potje achter in de tuin om en rende hard weg, zonder achterom te kijken.

En toch trad er in de jaren die volgden gewenning op. Zeker is, dat ze er altijd zijn, of jij ze nu wel of niet wilt zien. En behalve hun afzichtelijke uiterlijk hebben ze wel iets dat onze waardering kan verdienen: ze vangen insecten die wij hinderlijk vinden: (steek)vliegen en muggen. Je kunt in de weer met vliegenmepper en plakstrips, of nog veel kwalijker middelen, maar zo’n eigen terminator is natuurlijk wel top.
Het begon ermee dat ik op sommige plekken de webben liet hangen. Behalve dat het vaak onvoorstelbaar mooie objecten zijn, zitten ze je doorgaans ook helemaal niet in de weg, Onder een kast, in de tuin, in een hoek van het plafond, plekken waar je er eigenlijk geen last van hebt.  Het vereist omdenken én tijd, maar op een dag is het dan zover: je realiseert je dat je die primitieve moordlust waar het deze achtpotige griezels betreft voorbij bent en dat het fascinerende schepsels zijn. Bondgenoten in de strijd tegen echt lastige steekbeesten. Én dat deze vriend(inn)en een hoop van hun afschrikwekkende uiterlijk verliezen als we ze een naam geven.

En zo kwam het dat Arabella, de kelderspin die zich eind januari vestigde tussen de chaudière en het raamkozijn in, mocht blijven. Ze had een klein web geweven tussen haar schuilplaats en de vitrage van het raam. Als we in de buurt kwamen schoot ze schielijk haar hol in en kwam ze er voorlopig niet uit. We vroegen ons af wat ze at, zo in de winter. Veel kon het niet zijn. Tijdens het confinement verbleven we acht weken in Nederland en bij terugkeer in Normandië was Arabella er nog steeds, onveranderd. Wel had ze haar web flink uitgebreid en hing er een met zijde gesponnen zakje met slachtoffers in.

In de weken die volgden raakte Arabella aan ons gewend en schoot ze niet bij iedere beweging in de stress. Op een ochtend hing er een prachtig glanzend wit eivormig bouwsel en wij dachten: ‘ze krijgt baby’s!’ Maar nee, een paar dagen later waren er gaatjes in het ei te zien en bleek ook dit spinsel een voorraadkast. 




Inmiddels maakt Arabella dus al zeker een half jaar gebruik van haar hoekje in onze keuken. Haar onbewegelijkheid zorgt ervoor dat ze het maanden kan uithouden op weinig voedsel. Haar leven lijkt ons uiterst saai. Zo nu een dan een vlieg vangen moet wel een hoogtepunt zijn. ’s Nachts bouwt ze verder aan haar web, dat nu de hele onderkant van de vitrage beslaat. Tot onze verbazing heeft ze er, om er gemakkelijk bij te kunnen, een poort in de franje geweven. Denk eens in, de sublieme gedachtegang die de speldenknop hersens van het dier gevolgd moet hebben om dit voor elkaar te krijgen. Geen haar op mijn hoofd die er nu nog aan denkt om dit fraaie bouwsel te vernietigen.
Inmiddels is er in de gang boven de kapstok een meneer neergestreken. Zijn naam is Maurice. Wij laten de keukendeur openstaan en hopen op fysiek contact. Zeker is dat Arabella’s poort voor hem openstaat. Hoe Maurice het er daarna van af gaat brengen hangt van zijn snelheid af, maar voor het einde van de zomer verheugen we ons op een pluizenbol vol nakomelingen. Zo schattig.



3 opmerkingen:

  1. Jij liever dan ik.....brrrrrrr
    Maar het verhaal was smullen :-)
    Liefs,
    Marion

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Zo leuke tekst dat je Schrijft! Prachtig!

    BeantwoordenVerwijderen