KWIJT II
Het schemerde al toen Marc en Josine de oprit van het vakantiehuis aan de
Côte Opale op reden. In het licht van de ondergaande zon stond het huis
onverzettelijk en bijna streng op de klif. Er stonden wat lage struiken en
langs de omheinde tuin hier en daar een krom, met de heersende wind meegegroeid
boompje. Voordat Josine het
achterportier opende deed ze het hek waar ze net doorheen gereden waren weer
dicht. De honden sprongen enthousiast naar buiten, blij dat de lange rit ten
einde was. Het was niet de eerste keer dat ze hier waren en het leek alsof ze
hun omgeving herkenden. Belle wist tenminste precies waar het modderige
vijvertje was, ze rende er direct heen om te drinken. Coco trippelde op de haar
kenmerkende manier achter haar aan, haar pootjes behoedzaam neerzettend in de
her en der opgewaaide plakken sneeuw. Boven de zee pakten zich donkere wolken
samen, de zon was nu echt weg.
‘Kom,’ zei Marc, ’we gaan naar binnen, het gaat straks vast sneeuwen.’
Josine huiverde in haar warme winterjas. Ze haalde de huissleutels uit haar
jaszak en opende de voordeur. Binnen was het warm, de eigenaar had de cv tijdig
aan gezet. Naast de open haard in de salon waren houtblokken opgestapeld. In de
keuken lag naast een fles wijn een briefje op tafel. Josine pakte het op en las
de vriendelijke welkomstwoorden. Ze voelde zich meteen weer thuis, net als de
vorige keren dat ze hier geweest waren, meestal in het voor- of naseizoen. Dit was de
eerste keer dat ze hier de Kerstdagen gingen doorbrengen, ver weg van alles en
iedereen, met z’n tweeën en de honden. Even helemaal niets aan hun hoofd, er
was in het huis geen internet en de TV vertoonde alleen Franse zenders.
Natuurlijk hadden ze wel een laptop vol films en een krat boeken bij zich en
Josine had haar breiwerk meegenomen – ze zouden zich zeker niet vervelen, deze
twee weken!
Marc was al begonnen hun spullen uit de auto te halen en Josine liep ook
heen en weer, al snel stond alles in de gang. De honden waren ook alweer
binnen, zodra ze de emmer waarin hun voer zat hadden gezien meenden ze ook te
weten dat het etenstijd was. Josine pakte de voerbakken uit de kast en vulde ze.
Ondertussen legde ze een oud dekbed neer in de niet meer gebruikte open haard
in de keuken waar de honden sliepen. Ze spreidde er nog een warme, oude deken
overheen.
Marc had de koffers allemaal al naar boven gebracht. Ze maakten samen het
grote bed op en Josine deed alvast één bedlampje aan. Het warme schijnsel
verlichtte de ruime, sfeervolle kamer. Ze had nu al zin om naar bed te gaan.’
‘Wat gaan we straks eten?’ Marc had heel andere gedachten.
‘Pasta, of kaasfondue, wat je wilt’ zei Josine. ‘Maar het is net vijf
uur, we gaan eerst lekker borrelen.’ Ze waren onderweg bij een super gestopt om
de eerste dagen geheel zelfvoorzienend te kunnen zijn en natuurlijk hadden ze
een heleboel lekkere dingen gekocht. Waren de Franse supermarkten altijd al een
en al overdaad, met de Kerst pakten ze helemaal uit. Ze hadden een hele kar vol
boodschappen gedaan.
In de salon stond een kunstkerstboompje, met lichtjes en wat slordig
opgehangen zilveren ballen. Josine
verbaasde zich altijd over de in haar ogen smakeloze manier waarop de Fransen hun
kerstversieringen aanbrachten. In de dorpen hingen kerstbomen onverschillig
vastgelegd aan lantarenpalen, waren ze volgehangen met in goud- en zilverpapier
verpakte ‘cadeaus’, hingen kerstmannen tot diep in maart aan dakgoten en als er
straatverlichting was schitterde die je fel en veelkleurig tegemoet met
flikkerende lampjes. Maar evengoed lief dat de eigenaar van het huis er aan
gedacht had een boompje voor hen neer te zetten. Josine had zelf wel wat
versiering meegebracht, daar kon ze het huis nog verder mee aankleden. Maar dan
kwam nog wel.
Morgen wat wandelen over de klif, afdalen naar het dorp, koffie drinken
in de lokale Bar-Tabac, allemaal simpele genoegens waar je je toch enorm op kon
verheugen. Josine schonk zichzelf een glas rode wijn in en sneed een half
stokbrood in stukjes voor de eendenpaté. Het leven was geweldig!
De volgende ochtend stonden ze laat op. De honden begroetten hen alsof ze
elkaar weken niet gezien hadden, de jongste, Coco, nog maar net acht maanden,
wilde maar niet afleren tegen ze op te springen. Steeds maar weer duwde Josine
haar naar beneden, ondertussen ‘laag’ roepend. Maar dan keek het dier haar met
haar aanbiddelijke bruine ogen zo stil verwijtend aan dat ze haar dan toch nog
maar een extra knuffel gaf. Ze woelde door hun bruinrode vachten, ze had
besloten ze voor de winter niet te laten plukken dan hadden ze het niet koud.
Daardoor hadden ze nu wel véél haar, maar dat vonden zowel Marc als zij ook wel
het leukste aan dit ras, de Hollandse Smous. Ze voerde de honden en liet ze
naar buiten om hun behoefte te doen. Ze konden niet uit de tuin, dat was één
van de praktische redenen waarom ze hier steeds weer naartoe gingen. Daar
kwamen de weidsheid van de kliffen en het bos landinwaarts nog bij: welke kant
je ook uitliep, het was allemaal even mooi.
Het had gesneeuwd maar niet zoveel als ze gehoopt had. Het leek zelfs een
beetje te dooien, want over het klif hing nevel. Na het ontbijt trokken ze
warme kleren en winterlaarzen aan. Marc pakte de riemen en maakte ze vast, ze
gingen naar het dorp, een wandeling van een klein half uur als ze het pad langs
de kliffen namen. Ze moesten goed
opletten, want op sommige plaatsen op het pad dat naar beneden liep lagen
maagdelijke plakkaten sneeuw. Je kon zo niet zien hoe het pad daar onder was.
Ze hadden allebei een hond vast en Josine gleed een keer uit omdat Coco zo
trok. Ze gaf een scherpe ruk aan de lijn:
‘Hou nou eens op met dat trekken, ik breek zo m’n benen!’
‘Misschien kunnen we ze beter loslaten,’ zei Marc. ‘Ze vinden hun weg
wel.’ Hij keek onzeker om zich heen, bedacht dat ze misschien toch beter over
de klif hadden kunnen gaan.
‘Nee,’ zei Josine. Ze had visioenen van van de klif afglijdende hondjes.
Diep onder hen woelde de zee om de rotsen, wit schuim spatte hoog op. Als je
daar in terechtkwam overleefde je het niet.
‘We zijn er zo, even doorzetten.’ Op een paar plaatsen stond een niet al
te stevig aandoend hek langs het pad. De honden leken nu behoedzamer, Belle
keek zelfs steeds achterom naar Marc terwijl ze probleemloos het pad volgde.
‘Terug gaan we gewoon bovenlangs hoor,’ zei Marc, toen ze eenmaal beneden
waren en het pad weer vlak werd. Hier mochten de honden wel even los, hier was
geen gevaar. Beide honden stoven achter elkaar aan de nevel in. Verder
landinwaarts klonken schoten.
‘Ze zijn weer aan het jagen,’ zei Marc. Ze waren altijd aan het jagen,
die Fransen, dacht Josine kregelig. Ze had het er niet op, haar honden konden
gemakkelijk aangezien worden voor klein wild, zeker in die mist.
‘Coco! Belle!’ ze riep zo hard ze kon. Er gebeurde niets. Ze riep
nogmaals en liep in de richting waarin de honden verdwenen waren, Marc volgde
haar.
Plotseling stoof er op een paar passen afstand een ree langs hen, de
neusvleugels wijd geopend, de ogen en bek opengesperd in blinde paniek. Ze was
aangeschoten, ze verloor bloed. Coco en
Belle zaten haar bijna op de hielen. Binnen een paar seconden waren ze voorbij,
heuvelopwaarts, Marc en Josine verbluft achterlatend. Beiden
schreeuwden ze de namen van de honden. Maar de mist had zich achter hen
gesloten en het was doodstil op de klif.
Ze liepen zo snel ze konden de heuvel op.
Het werd snel mistiger nu ze weer omhoog moesten, ze konden maar net het
pad zien. Het was essentieel het pad te volgen, anders konden ze zomaar
verdwalen. Josine begon geluidloos te huilen, ze werd zo bang in die mist en
waar waren haar honden? Het schieten was opgehouden, de jagers konden blijkbaar
het wild niet meer zien.
‘Die klotejagers,’ Marc zei niets, zijn mond was een rechte, boze streep.
Plotseling hield hij stil en stopte ook Josine door een arm uit te steken.
‘Pas op!’ Ze waren aan de rand van het klif. Nog een paar stappen verder
en ze waren er af gelopen. Josine raakte
nu helemaal in paniek.
‘Ik wil weg , waar zijn we in godsnaam?’ Marc probeerde haar te kalmeren,
maar hij hapte zelf ook naar adem. De mist kolkte over de rand van het klif
naar boven, met lange, golvende vingers.
‘We volgen het pad terug,’ zei Marc. ‘Ergens moeten we een splitsing
hebben gemist.’
Ze liepen voetje voor voetje terug en na wat wel een kwartier leek maar
waarschijnlijk vijf minuten was vonden ze inderdaad een kruising. Na enig
overleg besloten ze rechtsaf te gaan. Ondertussen bleven ze de honden roepen,
fluiten, in hun handen klappen….Voor alles was het nu belangrijk het huis terug
te vinden. Van daaruit konden ze meer ondernemen. Josine probeerde er niet aan te
denken hoe de honden achter de ree aan over de rand van de klif gestort waren,
maar ze was een beelddenker en ze kreeg het niet uit haar hoofd.
Het begon te waaien en de mist werd dunner. Eindelijk doemde het huis op de
klif uit de mist op.
‘Coco! Belle!’ Josine hoopte zo dat ze voor het hek zouden zitten,
wachtend op hun baasjes.
‘Ik zie niks.’ Marc opende het hek en vervolgens de voordeur. Wat was het
stil in huis, zonder de honden.
‘Eerst maar even koffie. Dan ga ik straks wel even met de auto naar het dorp,
rondvragen. Ze zijn gechipt, als iemand ze gevonden heeft kunnen ze ons vinden. ’ Er klonk enige hoop
in zijn stem. Maar Josine dacht daar heel anders over. Zulke leuke honden, en
dan nog teven ook, wie ze vond zou ze zeker houden en er eindeloos nestjes mee
gaan fokken.
‘We zijn ze kwijt,’ zei ze. Ze huilde alweer. Hoe had dit allemaal zo
vreselijk verkeerd kunnen gaan?
Toen de koffie op was stapte Marc in de auto en reed naar het dorp.
Josine bleef achter en trok haar jas en winterlaarzen weer aan: het was lichter geworden en ze
wilde toch gaan zoeken. Een uur lang liep ze rond en riep zo vaak tot haar stem
het begaf. Toen ging ze terug naar het huis. Marc had ook nog geen nieuws. Ze
zaten tegenover elkaar aan de keukentafel en kwamen tot niets.
Pas toen het al begon te schemeren bedacht Josine dat ze nog helemaal
niets gegeten hadden sinds het ontbijt. Op dat moment werd er op de deur geklopt.
Toen Josine open deed stoven er twee wild enthousiaste honden naar
binnen, sprongen tegen haar en Marc omhoog. In het tegenlicht zag ze een oudere
man. Hij glimlachte en vertelde dat hij de honden gevonden had in het bos,
tenminste, dat kon ze tussen het geblaf van Coco en Belle door begrijpen. Hij
zei nog een heleboel maar daar werd ze geen wijs uit. Ze kon de man wel
omhelzen. Maar nog voordat ze hem iets hadden kunnen aanbieden schudde hij hen
de hand en vertrok. Zijn auto met aanhangertje stond op de oprit. Hij stak nog
even zijn hand op voor hij instapte.
Toen hij de auto draaide zag ze boven de laadbak twee poten uitsteken, de
elegante hoefjes wezen naar de lucht. De kop van de ree hing half over de
achterkant heen, haar hals zwaar gehavend. Een van de honden likte haar hand.
Ze trok hem snel terug.